115 ren zoo flaauw dat ik bijna geene personen veel minder karakterskon opmerkenzoodat ik, bij hetgeen ik zag zelf het een en ander moest bijvoegen in mijne gedachten om er een behoorlijk geheel uit te kunnen maken. «Dal is toch vreemd," boor ik menigen lezer al zeggen de camera-obscura is dezelfde als die van [Iildecrand de zelfde als ze in 1858 was, en toch werd er in dat jaar minder in gezien dan door den groolen menschenkenner en beschou wer, en nu in dit jaar zijn de beelden al weder veel minder duidelijk." Ziet, gijlieden, die aldus uwe billijke verwondering lucht geeft, dat waren ook mijne gedachten en ik geloof dat ik de oplossing van het raadsel gevonden heb. Ik begon namelijk tot het denkbeeld te komendat het niet aan den toestel maar aan den beschouwer te wijten was. Mijne gedachten leidden mij er toe de schuld aan mijne oogen te gevenen van die oogen voerden zij mij op de zenuwen die daarin uitkomen en van daar op de bron van al onze handelingen de her senen en zoo kwam ik eindelijk tot de slotsom dat ver schillende hersenen niet allen in gelijke mate in staat zijn eenc zelfde zaak even goed uit te voeren. Ik zou ook u Lezerdaarom aanraden die oplossing onzer vraag voor waar te houden ik voor mij ten minste geloof dal ik die minder kon zien op het matte glas dan de vorige schrijver, daar voor minder aanleg heb. Duid het mij dus niet ten kwade Maar zieter vertoont zich eene flaauwe figuur op het glas. Wie weet hoeveel beelden ik reeds heb laten voorbij trek ken terwijl ik zal te peinzen over andere zaken dan die waarvoor ik mij achter dat houten kastje bevond; doch, ik moet het bekennen mijmeren is iets dal ik gaarne doe als ik niets ernstigs te verrigten heb. liet matte glas was toch nog niet geheel bedorven; ik wil 11 medcdeelen wat ik er op zag. Ik meende duidelijk eene groole schoone

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1860 | | pagina 185