\u
vrouwelijke gestalte te aanschouwen, echter zoo groot en
forsch dat ik op hel eerste gezigt stellig geineend zou heb
ben eene mannelijke figuur voor mij te hebben indien niet
het groole verschil in middellijn van het onderste en bovenste
gedeelte harer kleedcren mij van hel tegendeel had overtuigd.
Haar gracicuse taille en hare schone (dat mag ik niet zeggen,
want ik weet hel niet, er zit juist een olievlek op het glas)
of ten minste welgevormde schouderen worden aan het gezigt
onttrokken door eene bruine, nieuwerwetsche mantille, die
rijk voorzien is van linten en banden etc. Ilaar aangezigt
met fijne trekken toch niet zeer blank van velwordt
geteekend door eene lagchende uitdrukking die vergezeld
gaat van eene geringe zamenpersing van den mondalsof
zij schijnt te (henken dal deze betrekkelijk te groot is. Zij
verschaft ons echter daardoor hef voordeel te kunnen op
merken dat zij fraaije witte tanden bezit, die met den spot-
tenden trek om haren mond eene uitdrukking geven alsof zij
eiken voorbijganger wilde toeroepen wGij zijt toch wel over
tuigd dat ik ver boven u sta!" Ilaar donker, of lieverpik-
zwart haar, zoo breed mogelijk opgemaakt, belet bijna dat
men het kleine doch nette hoedje kan zien en kan niet
missen of moet de aandacht trekken van een ieder die haar
zelfs op grooten afstand te gemoet komt. Ik wil er niet
over oordeelen of dit haar aangenaam is of niet dal is in
zulk een flaauw beeldje zoo moeijelijk te onderscheiden.
Maar zij gaat verder: laten wij haar waarnemen elders dan
op straat, waarde Lezer, namelijk daar, waar de menschen
de meeste opregtheid moesten ten toon spreiden en velen
zich toch zoo anders voordoen dan zij zijn, namelijk daar,
waar men vergaderd is om door woorden van w aarheid en
liefde geslicht te worden (namelijk indien die woorden ver
staan worden, dat voor vele kerkgangers evenwel het ge
val niet is). Onze jonge dame heeft natuurlijk eene eigene
plaats en is dien ten gevolge niet genoodzaakt zoo vroeg