63 Blücher (al was het ook maar voorgewenddat het van hem kwam, zoo wist ik toch, dat hij het in elk geval op zich zou nemen) en de gedachtedat hij misschien gevaar liep zich niet meer staande te kunnen houden; aan den an deren kant de zekerheid, dat Wellington op onze aankomst rekende, dit alles maakte mij wanhopend, te meer nog, daar het hoofd der kolonnedie de voorhoede uitmaakte reeds aankwam en de verdere marschrigting wcnschte te vernemen. De generaal Ziethen zelf was nog niet te zien, en ik wilde het niet wagen hem hij de kolonne in de holle wegen te gaan zoeken om nadere hevelen te vragen uil vrees van hem niet te zullen vinden; de generaal Steinmetz, die de voorhoede kommandeerde, en in dit oogen- hlik van stremming kwam aangereden voer daarenboven naar zijne gewoonte zeer vertoornd tegen mij uil, drong er op aan om voorwaarts te gaan, en wilde naauwelijks hooren, wat er gaande was. Ik nam mij bepaald voor, als er door mijn toedoen een ongeluk kwam den dood op het slagveld te zoeken; ik had zulks niet kunnen overleven. «Mijne verlegenheid nam niet weinig toe, toen de gene raal Steinmetz het hoofd der kolonne liet doormarscheren en dit reeds voorbij het punt was, waar zich de weg naar Frichemont wendt. Daar ik niet wilde heslissen en ook niet kon weten, voor wien de generaal Zietiien zich verkla ren zou, voor Blücher of voor Wellington, liet ik het hoofd der kolonne weder achteruitgaan tot het punt, alwaar de weg zich naar Frichemont wendt. Ik had daarbij echter niet bedacht, dat dit in het gezigt der Nassausche troepen ge schiedde en dat deze schijnbare rugwaartsche beweging an ders uitgelegd worden en een slechten indruk makep kon zooals dan ook werkelijk een oogenblik het geval was. «Gelukkigerwijze kwam de generaal Zietiien in dit hoogst gcwiglig oogenblik aangalopperenik snelde hem te gemoct, en nadat ik mijn rapport gemaakt had beval hijdat de marsch oogenblikkelijk naar het Engelsche leger moest voort gezet worden. Wie was gelukkiger dan ik

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1861 | | pagina 129