129 Toen ik ontwaakte scheen de zon vrolijk in de alcove waarin mijn bed stond. Als de zon 's morgens bij mijn ont waken schijnt is bet mij onmogelijk »mij nog eens om te draaijen." Zij noodigt mij als bet ware uit, bare prachtige werking in bet ochtenduur te bewonderen. Dien ochtend was zij buitengewoon groolsch. De hoornen wier minste takjes met rijm waren omkleed schitterden in de zonnestralen en wierpen sterk geteekende schaduwen op den wiiachtigen grond d e mij scheen toe te roepen dat bet »o zoo straf gevroren bad!" De grasperken waren spier wit en ik kon schier elk gras sprietje onderscheiden. De lucht had dal eigenaardig nevel achtige dier heldere wintermorgenswaarop wij ons zoo sterk zoo jong zoo frisch zoo opgeruimd gevoelen. Het is dan alsof wij door de koude eenigzins ingekrompen zijn en daardoor vaster in elkander zijn geschroefd, üp zulke morgens wensch ik niets liever dan nog eens Schotland met zijne in nevels verloren Hooglanden, Zweden en Noorwegen met hunne bevroren meerenkale rotsen en besneeuwde pijnboomen te zien. Ik voorspelde mij van dien dag veel genot altijd door mijn hoed. Toen ik in de huiskamer kwam om niet groen te schij nen liefst met mijn hoed magtig nonchalant opgezet zeide mijn vader »Hij staat je heel goed!" en mijn oudste broe der bekeek hem met ijsselijke kennersoogen en vroeg: Waar heb je'em gekocht?-' Mijn andere broeder vroeg alleen »of hij zwaar was" en woog hem in de hand tegen zijn hoed. Mijne lieve moeder voegde erbij: Zorg nu maar geen za- ken te doendie men van menschen met hoeden op niet behoeft te verwachten!" Daarop scheidde de familie en begaf zich naar de ver schillende Godshuizen lot dat waarlijk aan de koflij er we der familie-raad plaats had omtrent de zaak aan de orde van den dagin zoo verre ik er mede verward werd door de een- 9

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1861 | | pagina 197