136 Uw hoed, Mevrouw! blijft hier natuurlijk buiten alle questie maar als ik er nog eens naar zie eventjes maar zoo met één oogopslag en ik bekijk u van hoven tot he neden en de cap en pieden ik breng weer dat «maatschappij- voorstellingsvermogen" in praktijk, dan moet ik toch alle eet lol en louange aan de hoedenmaatschappij loezwaaijen en met een scheef gezigt zeer uit de hoogte, met half ge sloten oog opgetrokken neus lip en wenkbraauwen op onze maatschappij neerzien. Zij hebben veel op ons vooruit, Mevrouw zij bezitten eene eigenschap, Mijnheerdie ik wenschte dat allen hooggeplaatste personen eigen was. Zij zijn openhartig Dal is nu geen woordspeling op het missen van een dia- phragma of middelrif, bij een hoed. Daar zou ik u waar lijk niet mede bezig durven houden, Mijnheer en Mevrouw! want ik weet dat gij nooit uw tijd verbeuzelt maar het is eene zedekundige opmerking. De volksklasse in de hoedenmaatschappijals daar zijn: de pet de muts de slroohoed de flambard voeren die loffelijke eigenschap werkelijk tot eene deugd op. In onze maatschappij bezit de volksklasse ze het meest maar toch niet in zoo hooge mate als bij het hoedengepeupcl. Ziet slechts dat burger-politicmulsje van donkerhlaauw la ken de bol stijf en vooroverhellende, de naden blaauw en verheven gewerktaan wien zou dat wel toebehooren Dat petjewel dal is wel zoo wat na te gaan. Dal is een petje daar de striktste orde en reglvaardigheid onder gekweekt wordt: een petje waaronder men bijna onzigtbaar over straat gaat een petje waaronder plannen worden uil- gebroeid tegen listige boosdoeners Kunt ge het nu nog niet raden liet is van een «diender,' van een «commies van de be lastingen, van een «wachter aan de centsbrug" of vaneen «concierge, ridder van het metalen kruis." En dan dat hooge petje, met lakenschen klep en opgebonden oorkleppen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1861 | | pagina 204