50 Onze uitgeputte wapenbroeders trokken over de hoogten lang zaam terug naar Cavriana (een groot half uur ten zuid-oosten van Solferino gelegen). Wij zagen van ons standpuntdal de slag in het centrum nagenoeg verloren wasmaar wij gingen geenszins terug, en voor ons regiment moest de eigen lijke strijd eerst nog beginnen. Wanneer de korpsen van ons eerste leger, die voorwaarts van Guidizzolo streden, de vijandelijke troepen die zich vóór hen bevondenterugdron genkon de vijand, die zich thans op de hoogten uitbreidde, weder gedwongen worden om terug te keeren en de slag misschien nog gewonnen worden. Op onzen vleugel waren echter geene vcrsche troepen meer voorhanden tenzij men ons regiment dat gedurende vijf uren aan het kanon vuur was blootgesteldals zoodanig wilde rekenenmaar wij rukten toch snel voorwaarts, de vijandelijke bataillons van Niel te gemoet. Ook het korps van Canrobert was hier aangekomen en zijne verschijning op dit punt bad eene be slissende uitwerking. De regimenten van het negende korps moesten voor den voortdringenden vijand wijken en konden thans op beide vleugels omvat, geen stand meer houden; zij moesten op Guidizzolo terugtrekkenwilden zij niet geheel verpletterd en vernield worden. Hel was thans aan ons om hun ter hulpe te snellen. Onze strijdlustige overste zou nu gaarne met het geheele regiment de vlugtenden bijgestaan hebben maar bevelen van hoogerhand boeiden ons steeds aan onze stand plaats naast de stukken geschut, die ijverig voortgingen met dood en verderf in de vijandelijke gelederen te versprei den. Eindelijk trok echter de eene batterij na de andere terug, en thans eerst werd bet ons mogelijk onze wijkende kameraden bijstand te bieden. Een gedeelte van ons regi ment rukte spoedig den vijand te gemoetdie eindelijk wan kelde en zelfs begon te wijken. Gedurende de eerste twee honderd pas die hij terugweekging alles nog vrij goed maar daarna verwarden de vijandelijke massa's zich in elkander.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1862 | | pagina 114