56 in het aangezigt des gevaars stilzwijgend vooruitrukt, naast de mondingen zijner stukken afterwijl zijne kanonniers ge- i eed slaan om af te trekken. De Franscheu komen zij na deren, de batterij geeft vuur, de kruiddamp trekt spoedig weg en veroorlooft een vrij uitzigt over de vlakte. Wij zien de vijandelijke massa's een oogenblik aarzelen, maar het is slechts voor een oogenblikde schaar sluit zich naauwer aaneenen rukt even stilzwijgend en aaneengeslo ten voorwaartszonder veel te schieten zonder zich te haasten of te dralen. Bij het tweede salvo hetzelfde aarzelen, hetzelfde aaneensluiten, hetzelfde zwijgen; men ziet slechts, dat de ontzettende massa zich meer zamentrekt gelijk eene reuzenslang ineenkrimptwanneer haar hoofd door het staal getioffen is. Bij het derde salvo zien wij andermaal voor ons uit. Van de geheele schaar is nog slechts een onbe wegelijke hoop menschen over, dien de drie moorddadige salvos gespaard hebben. Het grootste gedeelte ligt op den gronden de geladene geweren liggen er naast. Zijdie dit reesselijk oogenblik overleefd hebben, aarzelen opnieuw en vlugten eindelijk weg van deze vuurklip om niet weder terug te keeren. Nadat de worsteling der menschen onafgebroken twaalf uren geduurd had, nam zij een einde, en eene andere wor steling begon. Er verhief zich een vreesselijke wervelwind, die het stof in groote wolken deed omhoogstijgen en de top pen dei hoornen tot de aarde nederboog. De orkaan hruischte wild over de velden, die met zooveel edel bloed gedrenkt waren en in een oogwenk stortten stroomen waters van den hemel op het aardrijk nederals moest er een tweede zond vloed komen. Bliksemstralen en donderslagen volgden elkan der snel en onophoudelijk en de losgebroken elementen maakten door hun vreesselijk woeden een einde aan den niet minder vreesselijken strijd, dien de mensch zoo even tegen den mensch had gevoerden die duizende offers had geëiseht. Wij bevonden ons in een rampzaligen toestand zooals

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1862 | | pagina 120