94 dijk van het Bleekrneer te voorschijnen staanlinks van de grenadiersde twee Engelsche balaillons uit het koorn op en snellen de uitvallers te gemoet. Er heeft een korte, ongelijke strijd, plaats; de grenadiers, verrasten niet bestand tegen de over magt, nemen de wijk naar de verschansingen met groote onverschrokkenheid volgen hen de Britten in weerwil van het geschut- en geweervuur der Hollanders, dat wel belemmerd wordt door de aanwezigheid der grena diers, maar'dat toch nog groote uilwerking doel. Het sprin gen van een voorwagen doodt een aantal Ilollandsche kanon niers en brengt alles in verwarringSpencer dringtmet zijn regiment, de verschansingen binnen; de troepen van Daendels worden uit Oud^Karspel verdreven, en, onver moeid vervolgd door de overwinnende Britten kunnen zij zich niet herstellen op den engen dijk, maar worden ach tervolgelijk teruggedreven tot tusschen Broek en S. Pancras. Drie kompagniën grenadierstot de 4dfi halve brigade behoo- rende en hei lste bataillon der lste halve brigadedoor den overste Storm de Grave en den majoor Nicolson aangevoerd, houden hier de Britten tegen en geven de geslagene magt van Daendels gelegenheid om zich te herzamelen. Die magt had echter veel verlorendaar de troepen zijwaarts van den dijk in de verschansingen bij den Heer Hugo Waard geplaatst door het snel doordringen der Engelschen grootendeels wer den afgesneden. De Brilschc opgaven zeggen dan ook, dat hier 14 stukken geschut en een 900 man, in handen der troepen van Pulteney vielen. Maar niet lang bleven de Britten in het bezit van den Langendijk minder nog omdat de brigade Coote slechts met veel moeite en tijdverlies, door middel van schuiten, de ringsloot kon overgaan die haar van dien dijk scheidde, als wel omdat het berigl van de nadeelcn op andere punten ondervonden, het voor Pulteney ongeraden maakte om in die vooruitspringende stelling te blijven. Toen dan ook, tegen het vallen van den avond, de grenadiers van Daendels,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1862 | | pagina 158