9
deed zich in het gebouw een daverend gejuich hoorenwaarbij
zich de adellijke personen in de logen voornamelijk op den
voorgrond stelden. Wij bemerkten nu, waar het met dien
storm van toejuichingen heen moest.
Ik ten minste wist terstond, hoe de vork in den steel stak;
want een hooggeplaatst militair, die vóór mij zat, had de
demonstratie terstond begrepen klapte ook in de handen en
riep, zich tot de loge der Milaansche lions wendende, die
ziel) boven ons bevond: »Anci, Ancihetgeen ten naas
tenbij beduidt: »ga uw gang maar, wij willen dien even
igaarne als gij." Alle officieren applaudisseerden nu zoo hard
zij slechts konden, toen zij dit bemerkten; en het. koor, waar
van bij zulk een geraas geen enkele toon te hooren was
moest op algemeen verlangen onder een onophoudelijk ge
weld herhaald worden. De opera liep rustig ten einde, de
Milanezen kwamen tot de overtuigingdat zij ons noch geër
gerd noch verschrikt hadden, en gingen naar huis, er over
peinzende op welke manier zij eene volgende maal eene de
monstratie zouden doen.
Den volgenden dag Zondag 50 Januarij werd er
weder eene voorstelling der Norma gegeven. Wij officieren
waren op dezen avond in zeer groolen getale aanwezigmaar
in 't geheel niet opzettelijk; want de opera is goed, en de
Primadonnadie zich moest doen hooren was eene voor
treffelijke zangeres. De uitvoering der opera was dan ook
uitmuntenden het publiek gedroeg zich zeer rustig tot aan
bet einde naauwelijks werd het slotkoor echter weder aan
geheven of het ondernemend publiek liet zich weder tot
dolzinnige toejuichingen medeslepen. Men maakte het meeste
geraas in de loge van graaf Litta en in die van de adellijke
jonge lieden; deze laatsten hadden reeds vroeger de hand
schoenen uitgetrokkenten einde die te sparen en beter
in de handen te kunnen klappen. Het overige gedeelte van
het publiek en de dames voornamelijk schenen dezen avond
meer gematigd, dan vroeger wel het geval was geweest.