14
groote schade; maar wij Oostenrijkers waren de bewerkers
van den oorlog niet.
Het was laat in den namiddag. Mijne maag waarschuwde
mij, dat wij reeds in den vroegen morgen onzen maaltijd
gebruikt, en voor heden niets meer te hopen hadden. Daar
ik nog niet aan het hongerlijden gewoon was, ging ik met
een ondernemenden kameraad mijner kompagnie naar Lomello
om, als het mogelijk ware, wat te eten te vinden en eeni-
gen voorraad op te doen. Het hoofdkwartier van ons korps
bevond zich aldaaren de andere brigaden daarvan wa
ren in den omtrek gelegerdhet wemelde derhalve in
Lomello van soldaten van allerlei natiën en van de meest
verschillende uniformen. Ik verloor mijn kameraad in het
gedrang, en mengde mij daarna onder eene groep Italianen,
die op het marktplein met groote nieuwsgierigheid het door-
eenwoelen onzer soldaten stonden aan te gapen. Ecnige der
aanwezenden vestigden hunne aandacht op mij, toen zij mij
vrij goed Ilaliaansch hoorden spreken; en spoedig hadden
de aanzienlijkslen onder hen een gesprek met mij aangeknoopt.
Ik was juist in een zeer druk gesprek gewikkeld met
mijne ltaliaansche omgeving, toen mijn kameraad zich weder
vertoonde, en mij uilnoodigde hem te vergezellen met de
opmerking, dat hij voor ons beiden een goed souper had
aangetroffen. Ik liet mij dit geen tweemaal zeggenzeide
den Italianen goeden dag en binnen weinige minuten waren
wij in het deftig huis van den pastoor aangekomen. Deze
goede man had namelijk mijn naar eetwaren zoekenden vriend
in het dorp ontmoeten had hem uitgenoodigd in zijn huis
het avondeten te komen gebruikenhij dacht misschiendat
de tegenwoordigheid van een officier onze manschappen
weerhouden zou hem overlast aan te doen. Mijn vriend
herinnerde zich bij deze gelegenheid mijn geringen persoon
en had den achtingswaardigen geestelijke terstond van zijn
hongerigen capitano gesproken die ook goed Italiaansch
kon spreken. Dc pastoor was op deze wijze in 't. naauw ge-