21 getale aldaar aanwezige boomen voor het bouwen van hut ten genomen werd. Wij moesten derhalve in 't vervolg el- ken nacht zonder dak doorbrengen en ons des daags door de verschroeiende zonnestralen half laten braden dewijl wij ons in ons eigen in een bevriend land bevondendat ge spaard moest worden opdat de bewoners ons vriendschappe lijk gezind zouden blijven. Daar er nu voor dezen nacht geene hutten gebouwd werden, zoo wilden onze soldaten dan toch zacht liggen. Op eene naburige weide achter het front van ons bivak stonden eenige verbazend hooge hooimijten waarvan het ge bruik in de aan de manschappen uitgevaardigde legerorde betreffende het sparen van de te velde staande gewassen niet in 't bijzonder verboden was. Naauwelijks waren de kom- pagnicn uitgeruktof het geheele bataillon rende op de hooimijten toe. Alle vermoeidheid was verdwenen, ieder wilde zijn deel van hel hooi hebben en deze wonderlijke vertooning vermaakte ons officieren zooveel te meer, daar wij reeds goed voorzien waren en onze oppassers, zoodra wij op het terrein waren aangekomenongestoord voor eene behoorlijke hoeveelheid hooi hadden kunnen zorgen. Wij konden daarom voor de giften die onze gedienstige solda ten ons toedachten gerust bedanken. De hooimijten werden tot het laatste halmpje weggedragen, en de eigenaar zal na ons vertrek wel geene andere schade geleden hebbendan dat hij zijn hooi weder verzamelen moest; hij zal het zoo veel te beter gedroogd hebben gevonden. Voordat ik mij aan de rust kon overgeven had ik nog veel te doen; want mijne kameraden verzochten mij in hel plaatsje Ozero slroo en brandhout te gaan aanschaffen, het geen mij, die het Italiaansch meester was, nog de minste moeite zou kosten. Spoedig had ik een spraakzamen ge meente-beambte door mijne hoffelijkheid en voorkomendheid voor mij ingenomen, en genoeg brandhout voor de manschap pen en uitmuntend lcgstroo voor de kameraden bekomen. Ik

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1862 | | pagina 85