23
de helft hunner ongedeerd zou beleven. Ik weet niet hoe
het kwam dat zekere treurige stemming zich van mij mees
ter maakte, toen ik mij op mijn leger wierp; maar dit weet
ik wel dat ik in den zonnigenaangenamen morgen van
den 4.,len Junij in de beste luim weder ontwaakte.
Wij verkeerden namelijk allen in den waan, dat de veld-
togt eeu tamelijk gunstigen loop voor ons had genomen en
vermoedden zelfs in den morgen van den voor ons zoo nood
lottig geworden Vcn Junij in het minste niet dat de vijand
zich ook aan deze zijde van den Ticino bevondja zelfs
reeds eenige voordeelen behaald had. Wij begroetten den
schoonen morgen derhalve in eene blijmoedige stemming en
snelden gezamentlijk naar eene naburige beek om ons te
baden. Iedereen wilde op dezen schijnbaar aan de rust ge-
wijden dag weder eens toilet makenen een onzer ka
meraden teekende eene zeer goed gelukte karikatuur van
mijdie mij voorsteldezooals ik onder het scheermes van
den barbier mijner kompagnie tegen een boom stond te leu
nen en gezigten trok. Wij dachten ook dat wij ons gedu
rende eenige dagen hier regt huissclijk zouden kunnen ves
tigen; want men mompelde zoo iets van eene Ticino-verde
diging, en velen onzer manschappen wilden reeds hutten gaan
bouwen om zich tegen de brandende zonnestralen te be
schutten toen ten één uur in den namiddag onze brigade
plotseling bevel kreeg om op marsch te gaan.
Gelukkig hadden wij reeds het middagmaal gebruikt, en
trokken derhalve op voornoemd tijdstip welgemoed verder, in
de vaste overtuiging, dat wij naar Milaan gingen. Boezemde
de hoop van misschien weder eenige dagen in die groote
stad te zullen doorbrengen ons reeds groote vreugde in
dit blijmoedig gevoel ging in geestdrift over, toen wij,
Abbiategrasso aan de noordzijde verlatende, plotseling kanon
gebulder op geen zeer grooten afstand hoorden. Men streed
reeds sedert eenige uren bij Magenta en wij zouden nu ook
aan dien slag deelnemen.