85
jongen wezen kan wanneer het zijn aspiranten-examen
achter den rug heeft. In de heerlijke lanen rondom de slad
doolde ik zoo gaarne rond."' Een kleine pauze, daarop
legde hij de hand op mijn arm en declameerde:
Nog vaak laat ik het oog, op het verleden staren
En roep dan in mijn geest die zoet vervlogen jaren
Die ik in Haarlems wal, als kind heb doorgebragt.
Die dagen die nog steeds mij voor de zinnen zweven
Als in dit onherbergzaam wisselvallig leven
De toekomst mij niet meer, zoo vrolijk tegenlacht.
Nog vaak verplaats ik mij daar in de groene dreven
Die aan de kleine plaats zoo vrolijk aanzien geven,
En waar het koele schaauvv, zoo schoone rustplaats biedt.
Ja daar, daar zat ik vaak wanneer de gloênde stralen
Der warme zomerzon allengskens gingen dalen,
Om voor altijd, zoo 't scheen te zinken, in het niet."
sJongens, dat 's mooi!" riep ik opgetogen uil, toen hij
ophield, en me aankeek, alsof hij vroeg, «hoe vindt ]e
dat?"
Is dat van den man die beweerde, dat de aardappel de
kiem van zooveel slechts in 's menschen hart bragt
»Hoe kan je zoo over Bildcrdijk praten," antwoordde la
Falère meelijdend.
»Maar," herhaalde ik, en ik trachtte mijn gebrek aan
eerbied voor dien grooten man te vergoeden, »de dokters
beweren toch ook, dat de aardappel, de schuld is van
vele klierziekten, en Liebig in zijn proteïne-leer, heeft ge
constateerd
»Och wat Liebig," viel hij me in de rede, «twintig Lie-
higgen zijn nog niet zoo veel waard als één Bildcrdijk."
Tegen zulke redenering was ik niet bestand, en ik zweeg
uit puren eerbied voor de overredingskracht van la Fa
lère, alsook uil besef, dat ik in een woordenstrijd met
hem, toch hel kortste eind zou trekken. Mijn stilzwijgen