S9 den terwijl zij een der tuinstoelen bij de leuning vasthield. «Hinderpalen zijn gemaakt om ze te overwinnen," riep ik uit, en mijn verlegenheid was voor overmoed geweken; ik nam een aanloop en sprong over de sloot. «Daar schrok ze toch van en had zij me tot zoo iels stouts in staat gerekend 'k geloof stellig dat de vriende lijkheid waaimede ik aangesproken was, aanmerkelijk ge temperd zou zijn geweest. Ik was nu eenmaal daar en wat kon ze anders doen dan blozen en mij aanhooren; mijn taal was onschuldig genoeg; ik vertelde over de aka- demie en onze guitenstrekenwaar ze hartelijk om lachte en zelfs nu en dan een vraag deed. Ook heb ik de sabel moeten trekken, omdat ze nieuwsgierig wasdie »van binnen te zien zooals ze dat uitdrukte. «Spoedig echter, of het voorgewend was of niet, 'k durf het niet bepalen, verklaarde ze binnen gewacht te wor den en liet me alleen; vooraf wees ze me een vonder, die vijftig pas achter het bosch over de sloot lag Marie, herinnert g'u den schoonen avond niet Toen Zefirs koelen aam om uwe lokken zweefde, Terwijl een zoele lach om uwe lippen leefde En gij aan uwen geest den vrijen teugel liet? Toch was geen vreugd op uw gelaat te lezen Iels pijnlijks lag er op geheel uw wezen liet scheen als hadt ge een groot, een innig zielsverdriet. Verdriet?... Hadt gij verdriet? O neen, dat kon niet wezen, Want gij waart nog te jong, en kendet smarten niet. Maar 't was de eenzaamheid, die plaag van Tjonge harten, Die als een grijnzend spook U dag aan dag kwam tarten. Ik zag U aan; gij waart in diep gepeins verzonken, En voor mijn smeekend oog, sloegl gij het uwe neer; Marie, toen schoten mijne oogen vuur'ge vonken; Ik zag U sterker aan, en gij zaagt blozend weer. Gij waart alleen, ik dorst het woord tol U te i igten En lieflijk als muzijk klonk t antwoord uit uw mond Het was ais mogt k uw last der eenzaamheid veriiglen En gij in mijn gesprek een wijl verstrooijing vondt.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1863 | | pagina 149