Het hoofd gekapt met bloemen
En 't poez'le halsje bloot
Een lachje op de lippen
Een ruiker in den school....
Zoo zal ze moe van 't dansen
In t hel verlicht lokaal
Te luisteren naar der dansers
Gevlei en zoele taal.
Zij denken? aan hem denken?....
En argloos sloop in 't hart
Een booze duivel binnen
De kiem van zooveel smart.
O had hij dat geweien
Hij had haar nooit getrouwd
Op zulk een brooze liefde
Zijn toekomst nooit gebouwd.
En kunt gij nu nog vragen
Waarom zijn hart, dat, kort
Geleên, van heemlen droomde
Zoo plotsling is verdord
Waarom bet oog dat vroeger
Van zielereinheid glom
Zijn glanzen heeft verloren?
Zeg, vraagt gij nog waarom?
Deze voren in den grond die hier «jen daar is digtge-
waaid maar zich toch nog zoo ver het oog reiktals een
witte aalstreep teekent is de rooilijn; zij werd jaar in jaar
uit op nieuw opgegraven, om de rigting aan te geven, die
de kogel te volgen had links en regis daarvan zijn nu
nog duidelijk de aanslagen op te merken, welke vele jaren