96 bedacht waren om den een of ander een kool te stoven. Een aardigheid die me le binnen schiet en waarvan Aalders de treurige held was, kan zeker door geen onzerzonder een hartelijken lach, herdacht worden. Aalders, namelijk, sliep gaarne hel scheen dal de sterke kamplucht zoo zwaar op zijne oogleden drukte, dal hij overal, waar hij zat of stond in een zaligen dut viel op zekeren middag hij het vuren met kartetsen had hij zich een keurig plaatsje achter een heislruik opgezocht om daar nedrig Morpheus genadige bescherming af le vragen eerst was er kwestie geweest of die plaats nóg door een afdvvalenden karketskogel be reikbaar wasmaar Crelen had gezegd en zijn meening werd onvoorwaardelijk geloofd dal de verspreiding dei kogels niet meer kon bijdragen dan een tiende \an den afstand waarop gevuurd werdvóór dat Aalders nog het eind van die redenering had kunnen hoorenhad hij zich op den grond uitgestrekt, de knieën in de rigting van de kin opgetrokkenen w as in een slaap gevallen zóó vast, als alleen een gepersonifieerde onschuld deelachtig kan zijn. „St jongens, komt eens hier en helpt een handje we zullen een grap hebbenfluisterde van Banen zijn collegas in het oor, toen hij zeker wist dal Aalders de wereld met al hare beslommeringen en verdrietelijkheden in den vasten slaap vaarwel had gezegd. Daarop werd behendig een eind touw om den voet van Aalders geslagen en aan den stam van den heistiuik bc\es- ti{jdËenige oogenblikken later knalde het schot., en de kogels knetterden tegen de linnen schijf en in hetzelfde oogenblik gat Aalders een vreesselijken gil. Getroffen o, Hemel! getroffen, help, help hierschreeuwde hijen wees met de eene hand naar de plaats waar hij meende gewond te zijn terwijl hij met den andere hand de kartelskogel opnam die digi bij de ver-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1863 | | pagina 156