4
lijken indruk op onzen geest te maken, zoo geheel gaat zij
alle gewone berekeningen te buiten. IIerschell gelooft zelfs
dat enkele nevelvlekken bijna twee millioen jaren noodig
hebben gehad om ons haar zwak en bewolkt licht mee te
deelcnzoodat hetgeen wij van haar zien waarschijnlijk haar
vroegere toestand is.
In onze reis door het sterranheir is het natuurlijk dat wij
lang boven ons eigen huis en geboorteplaats, ons zonnestel
sel, onze woonplaats, de aarde en haar zusterplaneten blijven
zweven. Daar bewegen zij zich beneden ons, die lichtende
bollen, allen, schoon verschillend aan grootte en glans, zich
in ééne rigting rondom hunne meesteres de zon wentelende.
Van de hoogte gezien waarop wij zweven die ons een over-
zigt geeft van de zon en de loopbanen der planeten gelijkt
de zon een vuurbol van ongeveer zes en twintig duim in
doorsnede; Mercurius haar naaste wachter heeft de nederige
grootte van een gicrslkorreldan komt \enus, zoo groot
als een erwt; de aarde is een iets grooter erwt; Mars is
een vrij groole kop van een speld. De telescopische planeten
leveren een verblindend gezigt opeven als slofjes die in
den zonneschijn dansen; er zijn ten minste zestig zulke
kleine zandkorreltjes. Jupiter straalt als een mooije lichte
oranjeappel, terwijl Saturnus de grootte van een billard-
bal nabijkomt. Uranus gelijkt een lichtende knikker en
Neplunus kan met een zachlschijnende pruim vergeleken
worden. De schijnbare afstand tusschen deze wentelende bollen
kan bij honderden ellen gemeten worden terwijl de groepen
vaste sterren op zulke groole afstanden van elkander liggen
dat er geen verandering in haar uiterlijk voorkomen door
een gewonen opmerker kan waargenomen wordenwanneer
wij van de planeet de erwt tot den oranjeappelof van den
oranjeappel tot de pruim overvliegen. In vereeniging met
de mecsten van dezen, vindt men wachters of manen, wier
omvang zoo verschillend is als die van de planeten velve
ofschoon wij geen enkele maan kennendie zoo klein is als
vele van de telescopische planeten.