16 Dingsdag, de dag door neef zoo vurig te gemoet gezien was aangebroken. Hij en echtgenoote zouden de groolc reis aanvaarden. Natuurlijk waren beiden dien dag razend vroeg wakker geworden; beiden hadden hoogst curieuse droomen gehad over booten, die vergingen paarden die op hol, en dus ook wat vergingen; zakkenrollers, die, met ecne on beschrijfelijke volle hen geheel ledig rolden en dus ook wel wat al te ver gingen en meer dergelijke verregaande, opge- wondene denkbeelden. Dit had niet weinig loegebragt, om hen zoo vroeg in gala te steken angstvol ligtle nicht de gordijnen op, om hel weder le begluren. Welk eene vreugd! Het was delicieus weertje; geen wolkje kwam den blaauwen hemel besmetten. »Zie eens, lieve foor, welk heerlijk weer!" (Neef was namelijk Tobias gehetenhetwelk zijne wederhelft voor de welluidendheid in Toop had veranderd. Wal dien lieven Toop" aanhaal natuurlijk is elke man die met zijn vrouw een reisje naar Londen gaat maken lief.) Tobias drukte mede zeer zoel- sappig zijne vooringenomenheid met het weder uit, ging toen een laatsten blik slaan op zijn koffers, valiezen, pakjes en meer andere opvrolijkende reisgezellen en stapte met zijn Dooktje in de vigelanle, die hen naar den trein moest bren gen. Na een genoegelijkcn rid van een half uur, waarbij het knokerige beest dat in dit geval de ziel van den voor uitgang was, zich meer dan eens scheen af te vragen, of het niet beter ware zich op de straalsteenen neder te vleijen dan wel de rammelende kast, die bet achter zich voelde verder voort le doen schokkenkwamen de reisgenooten aan bet spoorwegstationnamen plaats, en spoedig gaf bet fluitje bel teeken tot den aftogt. Zonder het minste ongeval kwamen dan de beide echtelingen te Rotterdam aan a'waar zij een paar uren den tijd hadden, hunne door de spoor-kuur stram geworden ledematen wal rust le gunnen wal krachten voor

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1863 | | pagina 76