91
lange, meest bruine of zwarte jassen, te voorschijn kwamen.
Hun oppasser verhaalde mij dat het hun voornaamste voed
sel was.
Wat mij meer trof was hun vreeselijk geluid't was
somtijds niet om aan te hooren. Zweeg er eendan be
gonnen er twee anderensomtijds brulden zij allen te gelijk
zoodat de schrik mij om het harte sloeg, en ik zoo spoedig
mogelijk de tent verliet.
Nog een beetje van streek door die onaangename stempien
en bovendien een beetje vermoeid, sukkelde ik voort, pein
zende over al hetgeen ik gezien hadtusschen hansworsten
kunstenmakers en goochelaars, langs een mallemolenwaarin
eene menigte deftige heeren in schuitjes en op paarden rond
redenen hun uiterste best deden, terwijl zij als om strijd
het hoogste liedje zongen om het kruisje te grijpen of wel
het vette baantje, dat de mallemolen-man verleidelijk, bij
wijze van sleutel, liet rondbengelen. Sommigen, zei men mij
hadden reeds sinds lang zoo rondgedraaid, hadden alle
schuitjes, alle paarden afgeloopen, en waren nog even ver;
anderen daarentegen hadden bij den eersten greep iets be-
magtigd. 't Was maar handigheid, een gelukje, zeiden
zij volstrekt geen verdienste. De lui die niets kregen
zwegen als moffen maar hun welsprekend stilzwijgen zeide
zeer veel.
Het kijken naar den immer ronddraaijenden molen had er
mij niet lekkerder op gemaakt. Daarom begon ik er ernstig
aan te denkeneen plaatsje te zoeken waar ik een beetje
zou kunnen uitrustentoen ik mij aan den arm voelde
trekken en aldus hoorde aanspreken «Meneer, als UE nog
niet bij mij geweest zijthebt u nog niets gezienhier is
wat moois nooit alhier vertoond de Spiegel des Geheims
verleden en toekomst; beste zitplaatsen voor een geringen
prijs op den eersten rang.
Reeds was ik op het punt den man met de noodige
emphase toe te voegen
»Ik wensch geen stap terug te treden enz.