26
Voor het ruwe werk zit een hoopje bij elkaer aardap
pelen te jassendie ze bij een Sündewittschen boer met
geld en goede woorden hebben weten te krijgen.
Eigenaardig is in het pruissische leger de standsvermen-
gingdie de verpligte dienst medebrengt. Zoo merken wij
ook hier weer een heertje op met zwaren zegelring en met
zilver gemonteerd mes, voor wien aardappelen schillen geen
dagelijksch werk is en die menige zuinige huismoeder zeker
eene berisping zou ontlokken.
Op eenigen afstand staan de arlisten, de koks der kom-
pagniën, sterke, welgedane kerels, met hoogroode geziglen
en opgestroopte hemdsmouwen om de groote ketels, waarin
de krachtige soep kookt, of de graauwe erwten, die men
bier uit den treure eet, langzamerhand zacht worden.
Onder de ketels branden een paar deuren en een paar
hekken zeker niet door den eigenaar voor dat doel bestemd.
Lenige lekkerbekken zitten aan een hoekje van het vuur
hunne lievelingsspijzen te prepareren. De eene braadt op
een roosterdien hij hier of daar gevonden heefteen'
snppigen biefstuk, de ander bakt een spekpannekoekdaar
wil hij hem keerenhij werpt hem in de hoogte, wil hem
opvangenmaar een kameraad stoot hem aan den arm de
pannekoek mist zijn doel en valt in de asch en in de magt
van den kompagnieshondterwijl de ongelukkige bakker nog
een opgeruimd gezigl moet zetten wil hij door de vriendjes
niet nog meer worden uitgelagchen.
Ver van dat bedrijvige plekje, is door eene andere groep,
goed tegen den wind beschut en door de zon beschenen
een soort van kantoor opgerigt. De deur van eene schaaps
kooi op twee troggen als tafel, omgekeerde emmers, ton
nen, hoopen ransels of steenen tot stoelen, een gebroken
melkkan tot inktkoker, tot inkt een mengsel van schoen
smeer roet en allerlei andere ingrediëntendoor den op
passer van den doctor gemengd ziedaar het ameublement.
Bij het schrijvend personeel valt ons weder die groote
verscheidenheid van stand in hel oog. Die breedgeschouderde