maar drie of vier van mijn gezellen verliezende, hen kwalijk
zal kunnen weêrslaan, hoewel ik dat zal doen totter dood
toe. Liever toch wil ik met eere voor mijn vorst sterven
dan door die schelmen gehangen worden, gelijk zij mij groo-
telijks dreigenof mij met paarden in stukken te trekken
en aan vier hoeken of kwartieren te hangen, te weten aan
eiken hoek van dit huis één, als een verrader."
Drie dagen later, den 51s""1 der maand, schreef hij op nieuw
om de reeds verwachte weerkomst der vijanden op 't aange
duide uur te melden, »als alleenlijk geweest hebbende op de
naaste huizen om die te berooven van spijs en drank met
ook ettelijke beesten die ze in de stad brachten en slachtten
voor proviand daar ze er in de stad zelf weinig of geen
gevonden hadden. Zij kwamen" zoo vervolgt hij »veel ster
ker terug, dan zij weggetrokken waren, en lieten drie in plaats
van twee vaandelen vliegen. Zoo hebben zij ons weder om-
cingelden van alle kanten zeer overvloedelijk in de vensters
gescholen. Desgelijks hebben wij ook met alle naarstigheid
weder op hen geschoten; maar dank hebbe de almachtige
God, tot nog toe heb ik geen van mijn knechten verloren;
doch zij hebben zich dag en nacht zoo dapper geweerd, dat wij te
zamen zoo moe zijn, dat wij ons schier niet overeind kunnen
houden, na dezen grooten arbeid en 't waken dat wij gedaan
hebbendaar wij nu vijf nachten en lot aan den zesden dag
op de been zijn geweest. Voorts is 'took waar, helaas!
dat ik onder mijn twaalf man heb gehad één verrader, die
zich verradelijk van de muren heeft laten vallen tegen den
eed in, dien hij mij gedaan had om met mij te leven en te
sterven. Die verrader was een burger hier uit de stad, dien
ik noodshalven bij mij genomen had; en toen deze verrader
wegging, had ik hein bevolen beneden de wacht te houden,
die hij zoo schandelijk verlietzoodat ik in duizend perikelen
verkeerde, daardoor overrompeld te worden. Ik kan ook niet
denken of hij deed het met zulk een bedoeling, gemerkt de