Si vijanden mij gezonden hadden eerst een trompetter en toen een trommeslagerbegeerende met mij te onderhandelen, 't geen ik hen den eersten keer heb afgeslagen en laten zeggen door een edelman, hier bij mij wezendeGoert de Rode van Hekerendat zij hem hunne meening en begeerte te kennen zouden geven. Waarop zij mij lieten aanzeggen, dat zij mij zeiven begeerden te sprekenwaarop ik hen wederom liet zeggen, dat zij gemelden edelman hunne bedoelingen zou den blootleggen. Daarop zeiden zij dat de ritmeester en overste den Landdrost zelf verzochten te spreken. Ik heb mij toen met mijn krijgslui beraden en wij hebben geza menlijk goedgekeurd dat ik ze zou aanhoorcn en naar hun meerling vernemen. Ik liet hen dus aanzeggen, dat zij den ritmeester en overste zouden laten komendat ik hun ge dachten hooren zou maar zij eerst aan alle hoeken moesten laten omslaan dat er tijdens de onderhandelingen geen schutgevaart gehouden zou worden opdat er niemand door verkort noch verrast wierdhetwelk zij gewillig deden. Daarna kwam de trommeslager terug vragende, of 't mij gelegen kwamdat de genoemde ritmeesteroverste en hoplui zouden verschijnen waarop ik zei van ja. Toen kwam de geheele hoop van hun volk, zeerwel gerust, en ging tegen over t huis in de kerk mij nog eens latende vragen met den trommeslager, of ik mij wilde verloonen en met bun spreken en hun weer vrijen aftocht geven en ook vrijwil- liglijk aanzeggen van een tijd lang niet te schieten waarop ik zei, dat ik daar alle vree meê bad, mits het niet langer dan één uur ten hoogste duurde. Toen zijn zij uit de kerk gekomen en ik heb mij aan 't venster vertoond. Zij boden mij met groote reverentie goeden morgen zeggende: «goe den morgen, Heer Landdrost! goeden morgen;" waarop ik desgelijks deed vragende naar hun meening en bedoeling. Zij antwoorddendat zij gekomen waren om het huis op te eischen van wegen Zijne Majesteit en den Prins van Oranje

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1866 | | pagina 128