SS
alsmede van den Graaf van Den Berg, als overste-luitenant
van den Prins en wiens vaderlijk en aangeboren erf dit huis
was. Waarop ik hernam, dat, gemerkt zij 't van 's Konings
wegen opeischtenzij mij hun commissie zouden toonen,
waarna ik hun, naar alle reden en billijkheidzou antwoor
den. Zij zeiden, dat zij dit gaarne doen wilden en vraagden
mijof ik er vijf of zes wou zien daarbij zeggende, dat de een
even als de ander was. Waarop ik zeï dat ik er dan aan
één genoeg had. Ik smeet hun toen een steen toe, aan een
koord vastgemaakt, waarmee zij hun commissie overwierpen
op voorwaarde dat ik er geen afschrift van nemen zou het
welk ik hun bij eede beloofd en ook gehouden heb. De com
missie ziende, bevond ik, dat ze alleen door den Graaf van
Den Berg en niemand anders bezegeld en geteekend was.
Ik antwoordde hun dus, dat ik niet bevond zij krachtens deze
commissie, het huis voor Z. M. opeischten, maar alleen voor
den graaf van Den Berg, die Z. M13. vijand en rebel was; en daar
mij dit huis met het gansche Graafschap van Den Berg belast
was, en ik Z. M. gezworen had dat, naar mijn uiterste ver
mogen tot Z. M. behoefte te bewaren meende ik dat ook
te doen zoo lang mijn lijf en leven bewaard bleven. Waarop
zij antwoordden: »o, Heer Landdrost! bedenk u wel, en
denkt als een ervaren en verstandig krijgsman waarvoor wij
u kennen, dat ge legen onze macht het huis niet houden
kunt; en dat wij met u onderhandelen is nergens anders om,
dan dat gij u met zoo weinig volks zoo kloek gehouden
hebtzoodat het ons leed zou zijn dat gij en die eerlijke
gezellen jammerlijk om 't leven komen zoudt. Doet gij onzen
zin zoo zullen wij u met uwe krijgsknechten een vrijen af
tocht gunnen, ongekrenkt van lijf en goed.' Waarop ik
weder zeidedat ik mijn eer daartoe te lief haden mijn
eed beter gestand zou doen; zoodat ik mij niet zou over
geven, zoo lang ik lijf en leven hijeen hield. Daarop ant
woordden zij: welaan, als 'l niet anders zijn kan, zoo moe-