t>6 ten wij doen, wat wij liever lieten." Waarop ik zei: "doel gij uw best, het zal aan mij en de mijnen niet haperen; eir hebt ge wat in den zin, zoo doet het hoe eer hoe be ter; gij zult een goede rencontre vinden, weest daar niet bang voor." Daarmee sloeg ik het venster toe en trok mij terug, en zij snelden de kerk weder uit. Kort daarop toen het uur om was, zijn zij op alle huizen in de stad, binnen de kerk, en rondom op de wallen getrokken, en zijn weer dapperlijk gaan schietenen wij desgelijkszoodat er deel van de hunnen gebleven isen veel gewondennaar ik versta, weggebracht. Denzelfden dag, dat zij ons zoo dap perlijk beschoten hadden hebben zij nogmaals een trompetter naar 't huis gezonden verzoekende nogmaals met mij te on derhandelen. Ik liet bij hun aanvragen wat er nog meer te spreken viel? hel antwoord was, dat zij nog ettelijke woor den met mij begeerden te wisselen daar mij grootelijks aan gelegen was. Ik heb ze toen ten overvloede nog eenmaal aangehoord en van weerskanten hebben wij nog eens een half uur stilstand geboden. Van den huize komende vraag den zij mij: «lieer Landdrost, hebt gij u niet beter bedacht?" Waarop ik zeide, dat mijn gedachten goed waren en ik ook geen beter raad wist. Waarop zij nog eenmaal zeiden: «Heer Landdrost! beraadt u wel, en denkt, dat dit land van Gods wegen, met het huis, den Grave van Den Berg toebehoort, en geef ons bel huis over; wij willen u vrijen aftocht met lijf en goed geven en bewerken dat gij aan den Graaf van Den Berg eenen genadigen Heer vindt." Waarop ik zei, dat ik geen anderen heer kende en begeerde dan mijnen Koning; dien dacht ik te dienen en daarbij tc leven en sterven. Waarop zij zeiden «dien dienen wij ook." Waarop ik weder zeide: «het mag wel wezen, maar 't brengt u kleinen dank, daar men 't in der daad en aan uw werken geheel anders bespeurt." Waarop zij zeiden: «welaan dan, mag 't niet anders wezen Ik zeide: «neen, zoo lang ik lijf en leven boude; en gij

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1866 | | pagina 130