57
zult mij ook niet levend van dit huis halen, al zou ik het
in brand steken." Gelijk ik, in der waarheid Gods, ook
besloten ben te doen maar bijstand heb ik grootelijks van
doenen krijge ik er geen (des ik hoop van wel) zoo mag
de Koning zeggendat hij zijn trouwe dienaars verwaarloosd
heeft; want men heeft lijd genoeg gehad, om mij bijstand
te doenware men dit van zins geweest. Ware ik een
Spanjaard met mijn knechten, ik denk wel, dal het al ge
schied zou zijn. De vijanden zijn thans weder terug gelrok
ken met drie vendelen, maar ik bevind, dal zij nog volk
in de stad gelaten hebben; waarom ik voor zeker houde
dat zij met den namiddag weer zullen komen. Want ik hen
verwittigd dal zij vier wagens met ladders verwachten om
mij den aanstaanden nacht op nieuw te bestormen hetwelk
ik mijn volk heb aangezegd maar dit bevindt zich God dank
even lustig en heeft mij te zamen beloofd niet te verlaten
tot den laatsten druppel bloedsen ik hen desgelijks. Houdt
er toch de hand aan dal mij ontzet gebeure of anders ge
schiedt mij een ontrouw stuk. Hiermede den Ileere bevolen,
dien ik de zake in handen stelle, gemerkt mij mijn Koning en
de menschen verlaten. Ik schrijf aan onzen Gobernator (den
Stadhouder) niet; want mij verdriet, verloren brieven te
schrijven. Och, Grave van Megenwaar zijt gij nu?
Wil men mij geen ontzet doen zoo zende men mij toch
terstond een half vaatjen kruits en een en twintig schutten
en laat die binnen Hoog-Elten trekken en zich houden als
of zij hij de Geuzen stondenik zal ze dan hier zien te
krijgen, als de vijanden uittrekken om proviand."
Hel antwoord luidde: »Uit uw schrijven uw dapperen
weerstand en afkeering der vijanden vernomen hebbende
ook, overmits uw antwoord, denzelvcn vijanden gegeven,
uw en uwer knechten kloeken aard en trouwen wil
willen wij u niet onkundig laten, dat u metten aller-
eersten bijstand en ontzet gedaan zal worden zulks als gij