65
zich altijd miskend voelt, de eerste voorwaarde zijner roeping
mist d. i. zelfverloochening. Begrijp mij goed de zelf
verloochening eischt niet dat ge gevoelloos zijt als hout of
steen voor onregt of grieven die u treffen het tegendeel
hoe dieper ge die voelthoe betermaar loop er niet
mede te kooptracht u er boven te verheffen en toon de
kalmte eens wijsgeers.
Hel is niet lang geleden, toen ik in een logement aan de
publieke tafel zat. Aan de eene zijde had ik een jong mensch
naast mij van nog geen dertig jaren, een reiziger, die
zooals veel reizigers van een bijzonder spraakzame natuur
bleek te zijn aan den anderen kant een lang mager heer,
die behalve een hooge stijve stropdas ook zooals ik later
merkte, souspieds droeg, die hem noodzaakten zeer ongemak
kelijk met uitgestrekte beenen onder de tafel te zitten, als
mede koperen sporen, waarmede hij nu en dan in het tapijt hakte.
Ik had dezen heer al een poos aangekeken, daar ik iets
treurig-komieks aan hem vond dat onwillekeurig mijne aan
dacht bezig hield. Hij gaf mij den schijn van iemand
die aan afgetrokkenheden lijdthij sprak nietkeek altijd
regt vooruitmaar toonde niet te min een zeer geruststel
lenden eetlust.
Zoo'n plcgtig zwijgen aan een publieke tafel heeft iels
indrukwekkends, want het moet meestal ten bewijze dienen
dat men hel gezelschap waarmede men aanziteen weinig
beneden zich acht. In werkelijkheid beteekent het meestal
dat zoo'n halstarrig zwijger niets te zeggen weet, of dat
de verlegenheid hem belet den mond anders dan tot eten te
openen. Een der drie aangehaalde redenen mogelijk wel
een weinig van alle drie, legt ook mij gewoonlijk in het
publiek het zwijgen op; maar de voorkomendheid van mijn
heer den reiziger, en de marcobrunnerwaarvoor de tafel
beroemd was, lokten mij tot spreken uit, en ik vertelde mijn
spraakzamen en nieuwsgierigen buurman, die wenschte de
eer te mogen hebben te vernemen met wie hij de eer had te
mogen spreken," dat ik van Poeteuen was; pas aangesteld
5