69 tuiging, want omtrent het punt van miskenning meende ik te kunnen meespreken. Dat is ook verschrikkelijk,'1 antwoordde de vreemde heer, terwijl hij met groote deftigheid den knijpbril op den neus zette en de kool zijner cigaar beschouwde, »maar hel getal van hen die zich zonder reden miskend gelooven is oneindig en van hen die werkelijk miskend zijn veel kleiner dan men denkt, In den regel zijn hel de eersten die hard schreeuwen, terwijl de laatsten in de zelfbewustheid hunner waarde, welen Ie zwijgen, in de gezonde overtuiging, dat men niet door woorden maar wel door handelingen aan de wereld hel bewijs levert van miskend te zijn. Zwijgen en handelen daar mede komt men het verste." De vrolijke reiziger schudde bedenkelijk hel hoofd en vroeg een kop koffij en een likeurtje. »Met zwijgen kom je niet door de wereld,' meende hij, »en ik geloof dat mijnheer Majoor in zijn leven niet genoeg gepraat heeft; dezen middag heeft hij geen twintig woorden gesproken." Hij heeft juist veel gepraat," meende de vreemde heer,— »al heeft hij niet veel woorden gebruikt. Hij heeft u al dadelijk, zonder u te kennen, zijn leed geklaagd en dat zegt veel. Ilij is een door en door braaf man maar hij heelt het zwak van miskend te willen zijn. Als hij generaal was geworden zou hij nog miskend zijn, omdat men hem geen Minister had ge maakt: dal heet ik diep ongelukkig. Zoo iemand is nooit tevreden, en kan het nooit zijn. Ik heb hem geraden om een buitenlandsche reis te doen om eene vrouw te nemen en een mooi buiten te koopenom in Parijs of Brussel te gaan wonen, dat alles kan hij doen, want hij heeft for tuin genoeg,maar hij wil hier blijven in deze garnizoens plaats waar hij elk oogenblik officieren ziet, die hem in rang zijn voorbij gegaan; hij ergert zich iederen dag minstens twintigmaal, en hij schimpt en smaalt op alles wat hij ziet? en dat sin zijn tijd heel anders was," maar 'tis een genot voor hem om zich die scherpe naald der miskenning dieper

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1866 | | pagina 143