I 102 nu moeien zij toch gaauw het bosch bij Oeddis doorzocht hebben, want zij zijn reeds nader bij lljarup gekomen dan wij- Hoor! ik dacht het wel, zeide hij plotseling; daar geven ze juist het signaal." En werkelijk hoorde men van den kant van het bosch een zacht maar duidelijk gefluit, dat weinige minuten daarna van de regterzijde beantwoord werd. Flinke jongens, die jagers,"" zeide de onderofficier grim lachend; »ïde beide zijpatrouilles zijn bijna gelijktijdig klaar met hunne terrcindoorzoeking. Nu behoeven wij niet meer te wachten en kunnen gerust naar Lljarup voortrijden in den rug kan de vijand ons niet meer pakken."" «Zeer juist aangemerkt, beste Burr!" antwoordde de veld heer. »lk ben blijde dat gij zoo'n gezond oordeel hebt; de manschappen kunnen nu hunne pijpen wel opsteken en ook zacht met elkander pralen." Met deze woorden zette bij den bruine in korten draf en nam zijne eenzame stelling tusschen voorlroep en spits we der in. De kleine armee had reeds ongeveer drie uren gemar- scheerdtoen de duisternis allengs begon te wijken alsof de eene onzigtbare sluijer na den andere voor het tafereel der wereld werd weggetrokken. De zwarte tint van den nacht ging onmerkbaar in een donker, onbestemd grijs over; de voorwerpen traden bleek en spookachtig uit het donkere floers te voorschijn en uit de natte weilanden steeg een witte, ongezonde nevel op, die zich lot zonderlinge gestalten vormde, en dan, door de frissche morgenlucht voortgedreven, ijlings wegtrok als een groot aantal booze geesten in hunne lange, sleepende gewaden. De bladeren van het struikgewas der kniks door den nachtelijken dauw zwaar beladen hingen slap neder en wanneer zij door den mantel van den ruiter werden aangeroerdvielen er de dikke dauwdroppelen met zacht geplas van af op den eveneens vochtigen zwaren grond.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1866 | | pagina 176