so
Jïjke dingenwaartoe die dagelijksche razzia's aanleiding
gaven.
Een paar feiten zullen voldoende zijn.
In den morgen van den 17 Mei 1844-had een jong
meisje uit het dorp Ouarez-Eddinaan hare zijde een grijs
aard ziende vallen, die waarschijnlijk haar vader, en door
een zouaaf gedood washet geweer van den doode opge
nomen en den zouaaf doodgeschoten.
Zelf door een geweerschot in de horst getroffen, bleef
zij op de plaats. Er viel niets te zeggen het was een
gewoon gevolg van den oorlog. Maar toen ik zegt onze
beriglgever's middags weêr door het dorp kwam, leefde
die ongelukkige nog; eenige manschappen hadden het schan
delijk voornemen uitgedachtaan iedere zijde van haar lig-
chaam kleine doornen takkebossen in brand te stekenen
gaven zich nu aan Cynische spotternijen over bij dien vree-
selijken doodstrijd.
Anderen verbrandden levend de beesten in de stallen.
Den 18, bij het aanbreken van den dag, hadden twee
grenadiers in het kamp van Sidi-Ali-Bounem hij den maar
schalk een kleine kabijl van omstreeks tien jaren gebragt,
die men bij de voorposten dwalende lusschen de lijken ge
vangen had. Dit kindmet een zacht en verstandig uil-
zigt, schreide heele tranen, en verried ondertusschen vol.
strekt geen vrees. Verkleumd van koude door den regen,
die 's nachts gevallen waskroop het kind hij het vuur.
Een officier gaf het een stuk brooddoch dit wierp het
snikkende weg.
Niemand kon zijn taal verstaan.
De maarschalk liet toen een der inlandsche tirai'leurs bij
zich komendie het Ivabylsch en Arabisch verstond. Die
man kwam en ondervroeg het kind.
»Gij hebt mijn vader en mijne moeder gedood," zeide de
arme kleine, »ik ben gekomen om ook te sterven.