6i
weder, te midden van het gebergte, zijne vermoeide man
schappen 's avonds rust gunnen.
f)e tenten werden met moeite opgeslagen. Den volgenden
morgenhij het ontwaken bevond men zich door de sneeuw
bedolven en omwald, en door de strenge kou was alles zoo
vast gevrorendat men de bijl moest gebruiken om de
onder de sneeuw begraven goederen op te delven. Men
stelle zich den toestand van de ongelukkige manschappen
voor, beroofd van allen bijstand, overgegeven aan iederen
vijand, van koude en honger krimpende. Zelfs geen teug
water kon men bekomen, daar dit in de blikken walerfles-
schen bevroren was.
In allerijl werd hef, bevel tot den aflogt naar Sêlif gege
vendoch die logt veranderde al spoedig in eene algemeene
vlugt.
Alles scheen nog niets, zoo lang het dag was, daar men
dan elkander nog eenigzins kon helpenen de verspreide
benden lol staan en orde terug brengen. Het gros der
uitgeputte troepen bereikte eindelijk den ingang van den
bergpas. Maar nu was de avond gevallen en in den toe
stand waarin men zich bevond, misschien door vijandelijke
benden omringd, zou het roekeloos geweest zijn, dien berg
pas in de duisternis door te trekken.
Men besloot dus dit lot den volgenden morgen uit te stellen.
Maar welke pen is in staat den vreeselijken nacht te be
schrijven, dien de manschappen voor dien pas moesten
doorbrengen 't Gebrek, deed zich op de gevoeligste wijze
gevoelen maar nog strenger neep de koude.
Men verbrandde alles wal men maar vinden kon, de be-
schuitkisten zelfs met den voorraad.
Rust kon, ja mogt men zich niet gunnen, rusten was
gaan sterven; velen lagen reeds verkleumd, bewegingloos,
met bevrozen leden ter neder; de lastdieren bezweken, de
nijpende koude eischte telkens nieuwe offers; de sneeuw-
jagten begroeven ze schier in den eigen stondden dap
persten in het oorlogsveld ontzonk den moed op dal veld