@TO STOMDS&.
(Medegedeeld door G. Ie R.)
Of hij daar zit te suffen, die man, met zijn gebogen
rug, zijn witte baard, zijn grijzen kruin?
Kom nabij, in 't boekje van den haard, en zie hem aan.
Suffen? Neen, bij mijmert; zijn geest stelt hem de tooneelen
zijner jongere dagen voor oogenzijn gedachten doorvliegen
de vlakten van Andalusie en de ijsvelden van Rusland, de
legers bij Waterloo en de vestingwerken van Stettin, de
Deensche hoofdstad, de vlugtenden voor Leuven, het Bo
hemer woud, de vlakten der Seine, het bombardement van
Vlissingen en 't beleg van Deventer, NapoleonSaxen-Weimar,
Willem van Oranje, zijn koning en zijn kinderen. In één
oogenblik doorloopt hij tachtig jarenals een droom voorbij
gesneld; herinnert zich zijn kinderspelen en denkt aan de
plaatsen, waar zijn voelen gerustneen getrild hebben
te midden van de bliksems der sabels en 't gedonder dier
duizenden vuurmonden, en nu, nu? Nu zit hij daar
als een kluizenaar, lot stille eenzaamheid en werkeloosheid
gedoemd.—- Zie, dat hindert hem, dat hij niet meer meê
kan doenzoo als vroeger, 't Is als of hij niet kan toege
ven dat een mensch maar één leven hier heeften dat ieder
zijn beurt krijgtom veel of niets te doen. En de nimmer
wachtende natuur? Och, ze schijnt te vergeefs haren indruk
te doen gevoelen. O, dat woelige leven van weleer, verge-