noemen. Hoezeer deze beide woorden evenwel voor verre weg' de meeste individu's van bedoelde kathegorie een waren zin bevatten, zoo paste echter op Doortje en Floortje Koenkel slechts hel eerste woord, want zij waren echte toonbeelden van deugd diepe verachtsters van de liefde en het huwelijk en onverzoenlijke vijandinnen van het manne lijke geslacht. De beide laatste eigenschappen deelden zij met de meeste oude meisjesvoor wie zelfs de laatste flik kering der hoop op eene verbindtenis met het andere geslacht vervlogen is wat de deugd betreftdeze bezaten zij wel is waar in hooge matemaar daarom toch willen wij haar volstrekt niet te veel bij hare lotgenooten voortrekken. »De deugd," zegt Mistress Jamieson een uitstekend regter over alle zaken haar geslacht betreffende »de deugd ais naauwelijks deugd te noemen, wanneer zij nog niet op de proef is gesteld." En daarom is de deugd in zeer vele gevallen volstrekt geen verdienste; maar öf een geluk kig toevalof het noodwendig gevolg van eene aangeboren onvolkomenheid van den geest of het ligchaam, heigeen op hetzelfde neerkomtomdat het ligchaam handelt naar den wil van den geest. Ouderdom en leelijkheid, traag, koud bloed zijn de natuurlijke bewakers der deugd jeugd schoonheid en een snel kloppend hart daarentegen hare aartsvijanden. Daar wij niet het geluk hebben gehad Doortje en Floortje Koenkel in hare jeugd te leeren ken nen zullen wij ons dan ook niet veroorloven een oordeel over de waarde harer deugd uit te sprekenmaar enkel geloovenwat de beide beminnelijke dames zelve, ons over dit leedere punt zullen vertellen. De beide oude zusters bevonden zich in gezegende om standigheden, of liever gezegd hare omstandigheden waren gezegendwant, behalve het ongehypothekeerd huis, beza ten zij ieder nog een kapitaal van vijftig duizend gulden, waarvan zij hare nichtde dochter van bare overledene zuster, algemeene erfgename dachten te maken. Bedoelde Anna reeds sedert zes lange jaren medebewoon-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1867 | | pagina 151