139 maar een dood man heeft er al heel weinig aan of er rid derorden en eerezwaarden op zijn kist liggen. Hij ligt er in en komt er niet weer uitom ze op zijne beurt een eer te bewijzen, door ze te dragen. Het is beter voor den mensch om even als zijne broederen van de Nieuwe We reld door die zaken te leeren heenzien het is hem beter, om het oog te vestigen op hooger drijfveeren, dan op die welke van toeval en geluk afhankelijk zijn. Een vrolijk leven moet men in den oorlog ook niet zoe ken want het is een woeste reiendans. Kommer en Gebrek voeren dien aanterwijl Dood en Verderf de uitgeputte dansers opvangen. «Hoe zal het mij dan gaan?" die vraag hebben zich alle krijgers, van alle tijden gesteld en het antwoord is: «het zal u goed gaan, mits er een begin sel in u is, om het u goed te doen gaan." Een steun moet gij hebben, een zedelijken steun. Bouw dien op, zóó hecht als ge kunt en ge zult, onafhankelijk van voor- of tegenspoed onverschrokken de beste diensten bewijzenge zult onverwinlijk zijn en taai. Valt gij in den krijgwelnu dan zijt ge een Pen* ningske, waarvoor een deel Beschaving is gekocht. Het is wel aangenamer om tot de Spaarpenningen te behooren, die op interest zijn gesteld; maar zijt gij iets beter dan een ander? Moet gij ten krijg om uw land te verdedigenuw Ne derlanddat ge niet genoeg kent; uw vrijheid, die ge niet genoeg waardeerthoe gemakkelijk wordt u de zaak dan niet gemaakt. Maar een beginseleen zedelijke steun een overtuiging moet gij hebben. Onbeschroomd kan alleen hij zijn, die weet «waaraan'' hij werkt en «wat" hij doet. Twijfel doodt den moed terwijl overtuiging dien onsterfelijk maaktd. i.doet vol houden tot in den dood.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1867 | | pagina 205