32
Mijn strijdhengst! Mijn strijdhengsthij hinnekt mij tegen,
Hij snuift weèr mijn adem, hij ruikt weêr mijn kleed.
Met vlokken van schuim overstrooit hij zijn wegen
Maar staat, nu ik roep, voor zijn ruiter gereed.
Hij draagt mij vooruit in het digtst van 't gewoel
En ('k) spring als een panter 't legioen in de lenden
En breek in den ringmuur der vijanden door.
Of, zwicht iklk wijk met de snelheid eens vogels;
'k Ontsnap aan den dood tochal regent het lood
En schud uit de plooijen mijns tabbaards de kogels
Door 't kruid niet gezengd en onkwetsbaar voor 't schroot 1
Waar doolde ik heen?
Doch ook wij zouden afdwalendoor die dichtregelen
werden wij onwillekeurig met Abd-el-Kader als t ware in
het digtsle gewoel van een hardnekkigen strijd medegesleepl
Ziedaar in algemeene trekken Abd-el-Kader geschetst.
Voorzeker konden de Franschen wel geen gevaarlijker
vijand dan dezen invloedrijken geloovige en onvermoeiharen
vijand vinden; bijna twintig jaren lang heeft hij hun de
handen vol werks gegeven.
Hij, de Emir, verscheen na iedere nederlaag, immer we
der aan 't hoofd van de zonen der woestijn op hunne snelle
rossen en met geduchter magtom over de vroegere aan
vallen wraak te nemen.
i>Gelijk de visch heer is van den Oceaan, even zoo is de
«Arabier de gebieder der woestijn! was zijn trotsch ant
woord aan een' afgevaardigde van den maarschalk Clauzel
en tot op den laatsten stond heeft hij aan dat woord gestand
gedaan.
Op den 28 September van het jaar I8ö2 werd Abd-el-
Kaper te Ghézy-byah in de vlakte van Gherys nabij Mas-
kara met algemeene stemmen tot Sultan uitgeroepen.
Daartoe had zijn vader Mahiddin in 't bijzonder pogingen
aangewend en deze had vooral aan de Arabieren verhaald,