96
genomen te hebben. Die man beschrijft zoo boeijend en
fraai de vrijheid, de bergen en de bosschen, onwille
keurig ben ik er over aan het mijmeren geraakt, vrijheid!
o dat woord maakt iemand half waanzinnig, doch wat
te doendie ijzeren tralies en die gegrendelde deur en
die kolossale muren't ziet er hier toch alles behalve
vrij uit
Stil, daar klinken voetstappen; spoedig de kapotjas
en spijker weggenomen, vooraf de kaars uitgedaan en
het boekje geborgen. Ahhet is de Officier van Politie.
De Sergeant der wacht opent de deur.
„Hebt ge niets te reclameren en alles op zijn' tijd
ontvangen?" vraagt mij de Officier.
Ik heb alles op zijn' tijd ontvangen; doch wensch
u te vragen of er niets tegen de vochtigheid en de
onaangename lucht, die hier heerscht zou kunnen ge
daan worden, Luitenant?
De Officier neemt alles naauwkeurig op en zegt mij
dat er in voorzien zal worden. Ik kruip weer in mijn
hok terug; de deur wordt knarsend gegrendeld en de
Officier en de Sergeant verwijderen zich. Deze Officier
van Politie is een beste Luitenant, ten minste als zoo
danig staat hij bij ons Kadetten aangeschreven; 's mid
dags, gaf hij last aan den Sergeant mij een uur in het
voorportaal te doen op en neer loopen; middelerwijl
kon mijn hok gelucht worden. Dezen Luitenant kon
ik wel zoo iets vragen, een ander zou mij misschien
het volgende naar het hoofd werpen: „Dan moet je
maar zorgen dat je er niet in komt." Tegen half
vier kwam men mij mijn eten brengen. Daar ik graag