97
zie, wat ik eet, hing ik weer mijn kapotjas voor de
tralies, stak een kaars aan en liet mij mijn diner, be
staande nit aardappelenwitte koolgehakt en bier
goed smaken.
Tegen vijf nre kwam men mijne borden weghalen
en bragt men mij nog een glas water.
Nu had ik den geheelen avond tot acht uur, half
negenter mijner beschikkingniemand zou mij storen
Ik rigtte het mij dus zoo huisselijk mogelijk in, plaatste
de kaarsstak haar aan en nam in eene half lig'gende
half zittende houding plaats op mijne kribwaarna ik
Cooper ter hand nam.
Een tevreden grimlachje plooide zich om mijne lip
pen, bij de herinnering aan een refrein, dat ik eenige
dagen geleden gelezen had, en dat als volgt luidt:
In de provoost, door ons ook bak genoemd,
Heb ik zoo menigmaal mij uren lang verd
En toch, met lucifers, een kaars en een roman
Weet niemand, hoe men zich daar amuseren kan.
Ik was dat oogenblik gevangen en toch vrijvrij als
een vogel, want nu kon niemand mij zoo op mijn vin
gers kijken, als op het gebouw, waar het op de vin
gers kijken der Kadets door verscheidene Sergeants als
een gode welgevallig werk verrigt wordt.
Al lezende en luchtkasteelen bouwende, bragt ik den
geheelen avond door, den tijd opmakende naar het
uitgaan van de lessen, dat ik altijd door den roffel
en het dreunend geluid der voetstappen boven mij,
bemerkte. Tegen half negen werd ik weer gestoord;
men bragt mij mijn avondetenbestaande uit brood en
7.