9»
deur van mijne gevangenis hebben mij doen ontwaken.
Hoe heerlijk, heb ik geslapen, hoe goddelijk was die
droomIk waande me nog in het verlof te zijn
uitgestrekt op mijn heerlijk donzen leger om uit te
rusten van de vermoeijenissen van den dag. De duis
ternis die om mij heerschte deed het zijne er niet toe om
mij uit mijnen waan te helpenwant op het gebouw
slaapt men steeds met goede verlichting, en reeds
strekte ik mijne hand uit om de gordijnen van mijn
ledikant te openen toen de aantasting met de kille
muur mij geheel deed ontwaken. Treurige werkelijk
heid Ik had van vrijheid gedroomd en bevond mij
in de provoost
Vrijheid! waar denk ik aan? doch stil, weg met al
die luchtkasteelenblijf ik bij mijn onderwerp.
De Sergeant kondigt mij aan, dat het tijd is om op
te staan; men brengt mij water om mij te wasschen,
en mijn ontbijt. Tegen elf ure brengt men mij mijn
soep.
Zoo gaat het vier dagen en vier nachten achter el
kaar, altijd hetzelfde. Eindelijk is de vierde dag daar;
de twaalf slagen der klok weergalmen door de lucht
wederom wordt mijn kerkerdeur geopenden ik ben
vrij
Goddankweder adem ik zuivere lucht inwederom
mag ik mij koesteren in de stralen der zon, die daar
beneden niet tot mij doordrongenwederom mag ik
mij verheugen met mijne kameradenNog eene maand
niet uit, en ik kan weer buiten de poort vrij wande
len, maar nog ééne maand; 't is een eeuwige tijd