115 Breda, 3 Maart 1866. Zeer geachte Heer! In de Haarlemscke Courant hebt gij uwe bedoelingen geopenbaard en uw karakter van eene zijde doen leeren kennen. Als een braaf en edel man verlangt gij uw geluk te verbinden met dat van eene vrouw, van eene levensgezellinwier geluk ook het uwe zal zijn. Gij verlangt in kennis te komen met iemand en daarna in het huwelijk te treden, maar vindt niet het voor werp, dat uwe liefde waardig kan zijn. Gij neemt dus anderen middelen te baat, dan die u tot nog toe ten dienste hebben gestaan. Bijna in dezelfde omstandighe den verkeer ikdoch ik mag niet zoekende publieke opinie zou mijne daden niet regtvaardigen en toch wat zou 't mij helpen, zoo ik het al deed en werkelijk iemand vond die mij zou kunnen bekoren De gene genheid, die ik voor mijn uitverkoren zou opvatten, zou misschien niet met wederliefde worden beantwoord en ik zou mij nog tienmaal ongelukkiger gevoelen dan wanneer ik nooit had bemind. Thans echter word ik indirect uitgenoodigd om aan uwe roepstem gehoor te geven, en ik voel mij dus verpligt u in deze letteren mijn gevoelen te openbaren. Uit ons beider omstan digheden blijkt ten duidelijkste dat er tusschen ons eene harmonie en sympathie bestaat, die welligt voor ons de gelukkigste gevolgen kunnen hebben. Het is dus mijn vurige wensch met u in nadere kennis te komen en ik twijfel niet, of gij zult mij ten

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1868 | | pagina 119