MIJNE GEBOORTEPLAATS.
125
Lieflijk dorpje op de grenzen,
Schoon gelegen in een streek
Waar de welvaart nimmer sluimert,
Waar de welvaart nimmer week;
Waar de milde zonnestralen
Groeikracht teelen in het veld,
Waar de IJssel, kabblend stroomend,
Langs landouw en bosschen snelt;
Waar de zon in 't oosten rijzend
Als een schittrend purper blinkt,
En des avonds in het westen
Achter gindsche heuvlen zinkt;
Waar natuur haar kracht beproefde,
En het schoonste Eden schiep,
Waar ik in mijn kinderjaren,
Vrolijk langs de beemden liep
Waar ik opwies tot een jong'ling,
Waar ik lief en leed verdroeg;
Lieflijk dorpje u herdenk ik,
U bemin ik nooit genoeg.
v. M.
ff '^8 -