141 Haar lippen waren als koraal, Haar neusje was zoo fijn, Dat Venns met haar. glans en pracht Daarop jaloersch kon zijn. Haar vriendlijk mondje lachtte steeds, Was klein en fraai met een En 'k zag daarin een tandenrij Zoo wit als elpenbeen. Ja beeldschoon was ze; wonderschoon Lieftallig en vol geest Nog nimmer was een vrouw op aard Zoo schoon, zoo lief geweest. Wat drukte zij haar zachte hand Niet teeder in de mijn'; Wat straalde er uit haar oogenpaar Een gloed van maagdelijk rein Wat klonk er uit haar reinen mond Een allerliefste stem, Vol harmonie, vol waardigheid, Vol uitdrukking en klem Ik was gelukkig, want ik zag, Mijn levensideaal. Ik drukte haar aan 't kloppend hart, En kuste haar telkenmaal.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1868 | | pagina 145