144
Dan eerst beseft men 't geen te voren,
Men slechts gewoonte dacht,
Dan eerst heeft men een huis verloren
Een huis vol liefdekracht.
Dan denkt men vaak, met wreed genot,
Aan de genoten vreugd,
Terwijl men bij zich zeiven denkt,
Dat op 't Gebouw niets deugt.
Men wil niet aan 't schoon en goed,
Zijn oog en hoofd weer biên,
En denkt slechtswat zou op dit uur
Nu wel te huis gesehiên?
Hoe zou ik, ware ik nu t' huis,
Deez' dag en tijd besteen?
Men denkt aan 't tegenwoordig niet,
Slechts enkel aan 't verleen!
Maar eindlijk went men als machien,
Aan de gedwongen loop,
En denkt dit jaar heeft ook een eind
't Komt spoedig, zoo ik hoop.
8.
ooV^oo