Maria Tlieresia op den Landdag van Presburg.
150
In plegtig rouwgewaad le Presburg zelf verschenen,
Treedt zij den Landdag in, alwaar zich thans vereenen
De stenden van een land, dat vaak zich heeft verzet
En alles heeft verkracht, zelfs de Oostenrijksche wet.
Daar staat zij, jong en schoon, door het geluk verlaten,
Vol vastberadenheid, zoo kalmen zoo gelaten
Als ooit het kalmste hart» dat voor den dood niet vreest
In 't laatste oogenblik des levens is geweest.
Hongaren!" spreekt ze, „o zie hoe eerloos en onwaardig
Europa zamenspant en reeds tot strijden vaardig
Mijn vaderlijk gebied, mijn rijk, mijn regt, mijn kroon
Benaauwt en rooft en deelt. Dra zetelt op mijn troon
Mijn bloedverwant; nogtans trotseer ik die gevaren
Zoo 'k op de riddertrouw kan bouwen der Hongaren;
Zoo 'k aan uw dapperheid, uw moed, uw kracht, uw zwaard
Mij toevertrouwen kan, dan is mijn rust bewaard!"
Naauw heeft de Koningin het laatste woord gesproken
Of de eedle riddrenschaar in warmen gloed ontstoken,
Roept met cenpaar'ge stem en half getogen zwaard;
„Voor u, Theresia, zij thans ons bloed bewaard!
Voor uwe Majesteit willen wij allen sneven
En u. uw heiligdom, uw erfland wedergeven;
Wij willen in den strijd met heldenmoed en kracht
Het zwaard niet rusten doen eer alles is volbragt!"
M
~}Ot»