97 thans zoo smartelijke scheiding en ik besloot haar weder op te zoeken. Over drie dagen zoude ik naar Nederland terugkeeren voor dien tijd moest ik nog eene laatste verklaring van haar hebben. Waar die op uit zoude loopen, was mij onverschillig, ik had haar dan ten minste nog eenmaal gezien. Twee dagen lang wachtte ik vruchteloos in de bekende straat. Eindelijk op den laatsten morgen scheen het geluk mij toe te lagchen. Ik had reeds een paar malenden langen weg op en neêr geloopentoen ik de zoo geliefde gestalte een klein huisje, zag uit gaan. Ik versnelde mijn pas eenigzins en had weldra het geluk haar te naderen, doch te vergeefs, naauwelijks was ik bemerkt, of zij ijlde vooruit en was weldra door eene zijstraat aan mijn oog onttrokken. Ik zag niets meer, deze laatste slag had mij alle bezinning ontnomen, en als een razende rende ik haar achterna. Snel ging ik den hoek omIk zag haar niet meer, mijne oogen sloten zich als onwillig, mijn hoofd duizelde. Het scheen mij als was ik ergens tegen aan- geloopen. Weldra was ik beter, ik wilde voortgaan, doch kon mij niet bewegen. Een breedgeschouderde man hield mij in zijne armen omvat. Het was haar vaderVan een vriend teruggekomen, had hij zijne dochter ontmoet en haar de reden harer ontroering gevraagd, toen ik in zijne armen viel. De groep, die wij thans vormden, was een Itafaël waardig. Die forsche man in de kracht van zijn leven stond daar als eens Brutus, vóór hij over zijne zoons het 7.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1869 | | pagina 103