116
aanbood, doch waarschijnlijk ook weder geheel anders
dan hij het zich aanvankelijk had voorgesteld. Wederom
is de vreugde niet onvermengddoch het biedt nu niet
meer het vooruitzigt, maar de uitslag van het examen,
waaraan zulks is toe te schrijven. Hier ziet men een
paar vrienden naast elkander op een bed zitten. Hunne
vriendschap dagteekent reeds van jaren herwaarts;
zij zijn beiden op dezelfde kostschool geweest, hebben
te zamen het eerste jaar doorworsteld, hadden het
vooruitzigt te zamen als Officier naar hun vaderland,
naar Oost-Indië, te vertrekken, hadden zich daarvan
eene schoone toekomst voorgespiegeld, er allerlei plannen
voor beraamden ziedaar al hunne illusies vernietigd
want de eene ontving het berigt, dat hij in een volgend
studie-jaar is overgegaan, terwijl de andere moest ver
nemen, dat hij assyptoot is. Iets verder staat er iemand
tegen den muur geleund, omringd door eenige anderen,
die hem trachten op te beurendoch hij is doof voor
alles; hij uit geene enkele klagt, hij doet zelfs geen
geluid hooren, maar zijn strakke blik, zijn bleek gelaat,
zijne geheele houding, kondigen droefheid aan; in
zijne verbeelding ziet hij het sombere oog van zijn'
vader, de tranen zijner moeder, en hij verwijt zich
zeivendaarvan de oorzaak te zijn. Weer iets verder
zit er een, geheel neerslagtig op eene stoel, terwijl hij
het hoofd met de hand ondersteunt; hij had beloofd
te zorgen, dat hij niet bleef zitten; die belofte was
opregt gemeend, maar te veel op zijn goed geluk
steunende, heeft hij haar niet vervuld, en zwaar ligt
hem dit op het hart. Daar nadert hem een vriend
die hem de hand reikt, en een woord van troost tot
hem tracht te rigten; tot nu toe had de arme gedropene