125
eene levenswijze deed kiezenzoo zeer in strijd met
onze goede zeden.
Het moet u niet verwonderendat ge onder die zoo
beklagenswaardige schoonen, alle talen hoort spreken,
en er onder haar gevonden worden, die met het goud
geelachtig hoofdhaar en de blaauwe oogenu aan Albion's
dochterenof met de donkere tint van het aangezigt
en het zwarte, zacht golvende hoofdhaar en de hagel
blanke tanden rei, met oogen zoo zacht als dweepend,
u aan de Iberische maagdenrei doet denken. Het moet
uwe bevreemding niet wekkendat ge onder de bezoek
sters van Mabille alle nationaliteiten van Europa ver
tegenwoordigd ziet; zoo gij de levensgeschiedenis van
eenigen harer wist, zou uwe verwondering welligt niet
zóó groot zijn; maar ik zou dan misschien, naar des
lezers opvatting, een roman vertellen. Men behoeft mij
niet te gelooven. Maar wat is dan het Leven?
Is het geen roman vol bedrog, vol egoïsme, wat is
de wereld, de rijke en blinkende, de liefelijke en schoone
wereld, die u, als kind, zoo toelagchtte, maar later,
als man, zich eerst deed kennen als eene koude en
zelfzuchtige wereld, vol haat en eigenwaan?
Maar ik wil mij niet in de moraal verdiepen. Ik ben
geen moralist.
Welk is nu het einde van een levenzoo als dat
door die vrouwen en meisjes wordt geleid, een leven
zonder eenig nutdat 's morgens met bedrog begint
wat zeg ikdat 's morgens met oneer begint en 's avonds
met oneer eindigt, om met andere woorden te bezigen,
die ons zedelijk gevoel .moeteu kwetsen. Later als die
ongelukkigeu geen geld meer kunnen verdienenomdat
zij hunne schoonheid missen, straks, als de gevierde