76
Toen had de Vaandrig weer zijn zwaard
Met geestdrift aangegord
Maar had, toen hij zijn bruid verliet
Een stille traan gestort.
En daaglijks stond hij op den wal,
En dacht aan nood, noch dood,
Ofschoon de Spanjaard op den duur
De zwakke vest beschoot.
Weer blonk zijn helm, weer blonk zijn zwaard,
Dra vloeide weer zijn bloed,
Maar noch 't gevaar noch 's vijands vuur
Ontnamen hem den moed.
Maar toen de vijand maanden lang,
De stad nog fel beschoot,
En toen een kwader vijand kwam,
De wreede hongersnood,
Toen menig held zijn zij verliet,
Om naar het graf te gaan,
En hij zijn bruid ook op den rand
Van 't wis verderf zag staan,
Ja, toen ontzonk ook hem den moed,
Zijn degen werd hem zwaar,'
Toen voegde hij zijn smeekgebeên
Bij die der burgerschaar.
„O burgervader, zie mij aan,"
Dus riep hij gansch ontsteld,
„Ik geef mijn bloed voor land en stad,
„Tot keering van 't geweld.