77
,,'k Wil strijden met liet Spaansch gespuis,
„Maar tegen hongersnood,
„Daartegen helpt geen kracht, geen moed,
„Geen zwaard, geen moordend lood."
Maar naauw had hij de stem gehoord
Des eedlen burgervaar,
Of ijlings sprong hij van den grond,
En kende geen gevaar.
De burgervader had zijn bloed
Zijn ligchaam hem gehoon,
Dat was eerst liefde, dat was moed,
Dat was eerst hulpbetoon.
De Vaandrig dacht toen aan zijn bruid
O God! misschien reeds dood,
,,'k Wil voor haar sterven," riep hij uit,
„Mijn ligchaam zij haar brood."
Toen liep hij voort, straat in, straat uit,
Naar zijn geliefd' Aleid
Haar leven met zijn dood betaald,
Daar was hij toe bereid.
Hij kwam, maar ach! hij zag zijn bruid
Op 't sterfbed uitgestrekt
Haar blos was weg, de doodskleur had
Haar aangezigt bedekt.
„O God! Aleid, zijt gij dan dood?
„Maar neengij sterft niet, neen...
„Geliefde, zie, ik geef mijn bloed
„Voor u, voor u alleen."