31
tVOr tot op ecu pas of' tien genaderd, toen S. op eens
stil hield, en uitriep: Jongens! laten wij nu eens gaan
zeilen, het is er goed weer voor, en Kees (een schipper)
zal wel een boot voor ons hebben."
Waren wij niet opgewonden geweest door de verhalen
van B.of door den wijn, waarschijnlijk zouden wij het
roekelooze van de onderneming ingezien en het dwaze
voorstel afgeslagen hebben. Doch wij dachten niet aan de
gevolgen, en iedereen was verrukt over den goeden inval
van S. Wij versnelden onzen pas en stonden weldra voor
het huisje van Kees.
z/Kees, heb je een boot voor ons, we willen eens gaan
zeilen."
«Bel, bel meneeren, wat krijgt gelui doch in je hoofd,
met zulk weer gaan zeilen zij de gelui gek. Neen ik heb
geen boot voor je, ik geef de mijne ten minste niet, want
als de ge eenmaal buten bent dan kun de ge niet meer
binnen komen en dan heb ik er het meeste scha bijen
gelui verzuipt nog een van allen op den koop toe. Nou
zeilen Nee dat wil ik niet op mijn geweten hebben."
//Dus je wil ons geen boot geven, Kees?"
//Nee meneeren, je krijgt er van mij geen."
Wij besloten nu naar een ander te gaan, om te zien of
wij van dien ook een boot magtig konden wordenmaar
te vergeefs, allen gaven zij hetzelfde antwoord als Kees.
Daar wij nu echter eenmaal onze hoofden op zeilen
geztet hadden, zoo besloten wij niet te rusten, voor wij
in een bootje op de rivier zaten, en beproefden dus nog
een laatste poging bij een armen visscher, die voor een
goede fooi ons een roeiboot afstond.