34
gedachte was nu hem te helpen, hetgeen ons niet dan na
veel moeite en krachtsinspanning geluktedoor hem een
roeispaan toe te steken, welke hij gelukkig greep en waaraan
wij hem nu naar ons toe trokken.
In dien tijd had de boot echter toegegeven aan de kracht
van den stroom, en wij bemerkten dat wij wel 50 meter
verder afgedreven waren. Wij stegen nu weder uit de boot,
maakten haar vast, en hielpen G. zijn goed uitwringen; aan
droogen viel niet te denkendaar er geen huis in den
omtrek was, behalve aan de overzijde, en het stoken van een
vuurtje door den gevallen regen volstrekt onmogelijk werd
gemaakt.
Na alzoo tegelijkertijd uitgerust te zijn, beproefden wij,
toen de wind een oogenblikje ging leggen, nogmaals den
overtogt.
Wij moesten nu met den kop der boot juist tegen den
wind in roeijenwant gaven wij de zijden maar een weinig
blootdan werden wij weer terstond tegen den kant ge
worpen.
Wij roeiden nu uit al onze kracht om de boot vooruit
te krijgen en hoewel de overtogt anders met goed weêr
door één man in 2 a 3 minuten kon volvoerd worden,
hadden wij nu niet minder dan een half uur daarvoor
noodig. Reeds waren wij op 20 a 25 passen den linker
oever genaderd en wilde B., die in plaats van G. het roer
genomen had, zijn jas wat verder digt knoopen, en riep hij
reeds Goddank, nu zijn wij over een vijf kwartier te huis.
Jongenswat zal een"toen hij eensklaps vervolgde: Ver
duiveld daar ligt het roer in het water, gaauw, roei er naar