68 leden zat ik op mijn kamer te schrijven; ja ik werkte aan mijn veelkleurig boek der illusiën en een vrolijke bladzijde vloeide uit mijn pen. De zon scheen zoo heerlijk door het geopende venster; alles buiten ademde lust en leven, niets verbrak de stilte dan het getik mijner klokdat mij van tijd tot tijd uit mijn zoete mijmeringen wekte, om mij tot het werkelijke leven terug te roepen. Kon het an ders, dan dat het beeld van baar, die mij nog den vorigen avond door haar gezang verrukt had, en die mij na wei nige uren weder de gelukkigste oogenblikken zou doen doorleven, kon het anders dan dat haar beeld mij voor de oogen stondkon ik iets anders dan zalige jongelingsdroo- men neerschrijven. Mijn hangklok slaat 12 uur en als naar gewoonte treedt mijn vader binnen. Maar, o God! welk een ernstige trek ligt er op zijn ge laat; hoe hard en meêdoogenloos staren mij die oogen aan. Ik ben mij van niets bewust; een verklaring volgt; en weinig scheelde het of ik had mijn eigen vader ver vloekt en mij zei ven voor eeuwig ongelukkig gemaakt. O veracht mij niet! Had ik kunnen denken, dat mijn vader de eedbreuk van mij zoude vorderen, eischenen toen ik hem verklaardedat God en mijn geweten mij verboden hem te gehoorzamendat hij mij den dolk in het hart zou stooten door de mededeeling dat die engel van reinheid in mijne oogen, een gevallen vrouw, een verworpen schepsel was? Had ik dat van mijn vader kunnen verwachten; mag een vader zoo tot zijn kind spreken? Zeg het mij, veracht gij mij daarom? Zoo gij ooit de liefde hebt gekend, zoudt gij dat hebben kunnen dragen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1870 | | pagina 146